zaterdag 12 maart 2011

Op de cover van de Stripgids (én Suiker)

Charel Cambré heeft de cover van de Stripgids gehaald. Aanleiding is een dubbelinterview met Merho, de geestelijke vader van Kiekeboe.

Het nieuwe album van ‘Jump’, ‘De kop van Kiekeboe’, ligt ondertussen in de winkel én in ons boekenrek. Mijn jongste is namelijk een hevige Charel-fan. In nummer 12 ontvangen Cambré en zijn hoofdpersonages hoog bezoek: ze krijgen de Kiekeboes over de vloer.
Je mag het gerust een unicum noemen. De tekenaar van één van de populairste Vlaamse strips die zijn personages uitleent aan een — relatief — jonge tekenaar, die ze in zijn eigen reeks mag opvoeren. Merho, de man achter ‘De Kiekeboes’ deed het. Charel Cambré, bedenker van de strip ‘Jump’, is de man die zoveel vertrouwen kreeg.
Strip Turnhout en Provinciaal Bibliotheekcentrum Vrieselhof, brachten de twee geestelijke vaders bij mekaar voor een dubbelinterview. Het volledige interview met de twee Kempenzonen kan je lezen in Stripgids. Wij serveren u een kortere versie van het gesprek, die ook te vinden is in Suiker, de cultuurkrant van de Kempen ...

De twee Vlaamse familiestripmakers ontmoetten elkaar op neutraal terrein: in De Zalm, een etablissement met een geschiedenis op de Markt van Herentals, waar de zilveren koffiefilters al een paar generaties meegaan. Merho, in het dagelijks leven gewoon Rob Merhottein, moet van Zoersel komen en maakt als eerste zijn opwachting. Binnenkort zal het alweer 35 jaar geleden zijn dat hij in de kolommen van de krant Het Laatste Nieuws zijn strip startte over de familie Kiekeboe, al decennia een van de populairste Vlaamse strips.
Daarna komt Herenhoutenaar Charel Cambré, één van de meest getalenteerde tekenaars van de volgende generatie, binnenvallen. Hij maakte strips als ‘De Pfaffs’, ‘Mega Mindy’, ‘K3’ en ‘Spring’, maar begint stilaan ook potten te breken met zijn eigen reeksen ‘Albert & Co’ en ‘Jump’.
In het twaalfde album van die jeugdreeks is een hoofdrol weggelegd voor de Kiekeboes. Een unieke samenwerking, zoals we die in Vlaanderen nog niet vaak hebben gezien. Het idee om ‘De kop van Kiekeboe’ te maken is nog jong, maar Cambré zag het helemaal zitten en vatte de koe meteen bij de horens.

Merho: “In mei vorig jaar bracht P-Magazine een speciale editie uit van het ‘Kiekeboes’-album ‘De affaire Chichi’. Aan vier tekenaars werd gevraagd om een nieuwe cover voor dat boek te tekenen. De lezers van het blad mochten vervolgens beslissen met welke cover het album uiteindelijk zou worden uitgebracht. Zoals te verwachten kozen de lezers van P-Magazine voor de meest sexy cover, die van Karl Meersman, met centraal de blote rug van Fanny. Zelf was ik ook zeer gecharmeerd door de cover die Charel getekend had. Vooral de manier waarop hij mijn figuren in zijn eigen stijl geïntegreerd had, vond ik bijzonder leuk. Ik heb Charel toen laten weten dat we er ooit samen eens iets mee moesten doen, al wist ik op dat moment nog niet wat. Een week later stuurde hij me al een eerste voorstelletje door. Het hing nog een beetje met haken en ogen aan mekaar, maar een eerste aanzet was gegeven.”

Charel Cambré: “Een belangrijke inspiratiebron voor mij was wat de voorbije jaren met ‘Robbedoes’ is gedaan. Uitgeverij Dupuis heeft de voorbije jaren aan de meeste uiteenlopende tekenaars carte blanche gegeven om een album met de ‘Robbedoes’-personages te maken. Ze mogen die helemaal in hun eigen stijl integreren, en met de personages doen wat ze willen. Dat heeft een paar prachtige albums opgeleverd, die ik veel beter vind dan wat de voorbije jaren in de normale ‘Robbedoes’-reeks is verschenen. Het idee om een populaire stripfiguur op een andere manier te zien bewegen, blijf ik interessant vinden.”

En dat breng je nu in de praktijk?

Charel Cambré: “Ja, want de Kiekeboes spelen niet zomaar een bijrolletje in de strip. Ze nemen echt een hoofdrol voor hun rekening.”

Was de samenwerking enigszins te vergelijkingen met ‘Kiekebanus’, een strip die je samen met Willy Linthout en Urbanus maakte?

Merho: “Dat was een project van een heel andere orde. Noem het cross-over, waarbij iedereen zijn eigen personages in zijn eigen stijl bleef tekenen. Af en toe vind ik het wel fijn om iets dergelijks te doen, zoals ook bij ‘Met Fanny op schoot’ of ‘De strip van zeven’. Iedereen werkt daarbij in zijn eigen stijl, zelfs voor de lettering en de tekstballonnen. De ene keer werkt dat fantastisch, de andere keer minder goed. Voor tekenaars, die meestal in hun eentje zitten te werken, is het leuk om doen. Het project met Charel is iets helemaal anders. De Kiekeboes maken hier deel uit van het universum van ‘Jump’ en zijn ook helemaal in die stijl getekend. Charel heeft het verhaal ook geschreven.”

Ben jij opgegroeid met ‘De Kiekeboes’?

Charel Cambré: “Toen de eerste albums verschenen, was ik een jaar of veertien. In die tijd kocht ik ontzettend veel strips. Zelfs bij ons in Herenthout vond je toen in elke krantenwinkel nog een vrij uitgebreid aanbod aan titels. ‘De dorpstiran van Boeloe-Boeloe’ was het eerste album dat ik kocht. De reeks verscheen toen nog in zwart-wit. Het viel mij vooral op door de totaal andere tekenstijl dan de strips die ik op dat moment las. Ik ben net als iedereen begonnen met ‘Jommeke’ en ‘Suske en Wiske’, maar was toen al opgeschoven naar andere strips, veelal uit de stal van Dupuis. ‘Guust Flater’, ‘Sammy’, ‘De Blauwbloezen’… Ik vond dat de verhalen rond de Kiekeboes een heel bijzondere sfeer hadden, ik zat er meteen helemaal in. De typische Kiekeboe-humor zat er al heel vroeg in. Wat Rob ook heel goed aanvoelt, is wat er leeft bij de mensen. Hij speelt in op de actualiteit, maar op een manier die er voor zorgt dat zijn strips twee jaar later niet gedateerd zijn.”

Merho: “Je moet er heel hard over waken geen namen uit de actualiteit te noemen. Actualiteit in je strip verwerken is leuk als je dat doet op het moment dat iets actueel is. In de krant werkt dat perfect. Maar als de actualiteit weg is… Met rechtstreekse verwijzingen ben ik dus voorzichtig. Ik speel meer met de tijdsgeest dan met de échte actualiteit. Met iets als fitness of de gezondheidsrage, daar kan je op langere termijn mee weg. Iets als de regeringsvorming, daar kan je in de krant mee scoren, maar in album werkt dat niet. Persoonlijk vind ik dat de personages van ‘Jump’ ook heel goed aansluiten bij wat er vandaag leeft. Ik zie ‘Jump’ min of meer als het ‘Jommeke’ van de 21ste eeuw. Ik zie zelfs gelijkenissen met ‘De Lustige Kapoentjes’ van Marc Sleen. Ik hoor ook van kinderen dat ze het heel graag lezen. Voor die leeftijdsgroep is het ook heel herkenbaar. Ik hoop van harte dat ‘Jump’ met dit album, met de Kiekeboes erbij, door een breder publiek ontdekt zal worden. Dat de nieuwsgierigheid gewekt wordt.”

Charel Cambré: “Ik moet daar niet onnozel over doen: dat heeft voor mij ook meegespeeld. Rob stuurde me een boek van ‘De Kiekeboes’ om mij te bedanken voor de covertekening voor P-Magazine, met voorin de boodschap: “En we moeten samen eens iets doen.” Tja… Zoiets laat ik niet koud worden. Ik heb dan meteen maar een mailtje gestuurd. Uiteraard weet ik niet waar ik mij aan te verwachten heb, of het publiek dit album ook zal oppikken, maar totnogtoe is dit in elk geval het ‘Jump’-album dat ik met het meeste plezier getekend heb. Ik ben zelf ongelooflijk tevreden over de tekeningen; het is van het beste dat ik al gemaakt heb.”

Merho: “Het is prachtig getekend. Ik ben er zelfs een beetje jaloers op.”

Charel Cambré: “Ik heb er een paar dingen over Kiekeboe en zijn familie bij verzonnen, dingen die voor de hoofdreeks geen rol spelen en geen invloed hebben. Ik vond het heel prettig om daar wat mee te spelen. Ik vermoed dat dit voor de echte liefhebbers van ‘De Kiekeboes’ ook wel heel leuk zal zijn.”

Dat is allemaal in nauw overleg gebeurd?

Merho: “Neen. Ik heb Charel de vrije hand gelaten.”

Charel Cambré: “Fanny was natuurlijk een heel dankbaar gegeven. Lisa, het vrouwelijke hoofdpersonage van ‘Jump’, is heimelijk verliefd op Dweezil. In feite is het wederzijds, maar Dweezil is te stom om dat in te zien. Maar nu komt Fanny voorbij, en Dweezil is een beetje van zijn melk. Lisa ziet dat natuurlijk niet zitten …”

Merho: “Waar Fanny passeert, worden emotionele brokken gemaakt.”

Wanneer verscheen Charel voor het eerst op uw radar, Rob?

Merho: “Al meteen met ‘De Pfaffs’, de eerste strip van Charel die als album verscheen. Toen ik hoorde dat die strip er zou komen, dacht ik meteen: “Lap, nog maar eens een BV-strip!” Maar toen ik het eerste album in handen kreeg, vond ik het heel geestig. Het hele BV-gedoe werd er wat in gerelativeerd en het was dan ook nog eens geweldig goed getekend. Het stak er bovenuit, en was van een heel ander kaliber dan de Jacques Vermeire- en Margriet Hermansstrips die we daarvoor al hadden gekend.”

Bereiken jullie met ‘Jump’ en ‘Kiekeboe’ hetzelfde publiek?

Merho: “Niet helemaal. Ik denk dat mijn publiek wat ouder is.”

Charel Cambré: “Er bestaan wat dat betreft nogal wat misvattingen over ‘Jump’. Zeker de laatste albums zijn perfect te lezen voor een wat ouder publiek, maar de strip is toch in de eerste plaats een jeugdstrip, die ook vooral met die doelgroep in het achterhoofd gemaakt wordt.”

Merho: “Ik heb heel lang moeten vechten tegen het stigma als zou mijn strip een kinderstrip geweest zijn. Dat had wellicht ook met de naam van de reeks te maken, toen nog gewoon ‘Kiekeboe’, en met het allereerste album, ‘De wollebollen’, dat zich nog echt tot kinderen richtte. Maar in de loop der jaren heeft de strip toch zijn publiek gevonden.”

Charel Cambré: ”Het publiek dat strips leest is in de loop der jaren ook ouder geworden.”

Merho: “Je mag ook niet onderschatten dat een kind van acht jaar vandaag de dag behoorlijk wereldwijs kan zijn. Kinderen weten veel meer dan vroeger. Jef Nys heeft me ooit nog gezegd dat de bovengrens qua leeftijd waarop kinderen ‘Jommeke’ lezen, begon te zakken. Kinderen schakelen sneller over op heavy stuff.”

Charel Cambré: “Ik denk dat ‘Suske en Wiske’ een beetje met hetzelfde probleem kampt. Het publiek van die strip is in de loop der jaren ook ouder geworden, veel volwassenen blijven de reeks kopen. Ik denk dat het verstandig is om -zoals vandaag gebeurt- de strip terug resoluut voor een jong publiek te maken. Als je op lange termijn wil overleven met ‘Suske en Wiske’, is dat noodzakelijk. Als is zoiets natuurlijk gemakkelijker gezegd dan gedaan.”

Van ‘De Kiekeboes’ wordt gezegd dat het de laatste Vlaamse stripreeks is geweest die er op eigen kracht in geslaagd is een breed publiek te veroveren, zonder gekoppeld te zijn aan een televisieserie of een Bekende Vlaming. Met ‘Jump’ probeer je het nu ook.

Charel Cambré: “De verkoop is op dit moment nog niet van die orde dat het al een hoop geld opbrengt voor de uitgeverij, maar het zit nog steeds in een stijgende lijn. Ik probeer er zelf ook zoveel mogelijk aan te doen. Elke maand ga ik een paar keer in scholen over mijn werk vertellen, om zo mijn publiek te ontmoeten. Misschien zijn het druppels op een hete plaat, ik weet het niet. Ik stel vast dat de meeste kinderen van 9, 10 en 11 jaar de strip nog niet kennen, maar als ze de strip te lezen krijgen, dat ze dan wel heel enthousiast zijn. Dat sterkt me wel om door te zetten. Ik prijs mij gelukkig met het krediet dat ik krijg bij Standaard Uitgeverij. Ik krijg ook telkens een contract voor drie albums aangeboden. Ik werk voor verschillende uitgevers, en meestal krijg je gewoon een contract voor één album. Bovendien zeggen de mensen van de uitgeverij mij dat ze tevreden zijn met de almaar stijgende verkoop van ‘Jump’. Het bestverkochte album tot nog toe zit op 13.000 exemplaren.”

Merho: “Charel is een groot talent, en een uitgever als Standaard moet zo’n talent koesteren en kansen geven. Je moet maar heel even een album van ‘Jump’ doorbladeren, en je ziet: dit zit lekker.”

Charel Cambré: “Als ik zie hoe Rob te werk is gegaan bij het bekend maken van ‘De Kiekeboes’, dan stel ik vast dat hij heel lang op dezelfde nagel is blijven kloppen. Tot het aansloeg. Ik vrees dat ik niet zoveel geduld heb. Bij mij moet het vooruitgaan.”

Hebben jullie niet allebei een instelling die het best te omschrijven valt als “niet zagen, maar werken”?

Charel Cambré: “Ik denk het wel. Er zijn veel, héél veel goede tekenaars. Wat je soms op internet ziet passeren aan tekentalent, dat grenst echt aan het ongelooflijke. Maar op het moment dat er gepresteerd moet worden, dat de afgewerkte platen er moeten liggen, dan lukt het blijkbaar bij de meesten niet.”

Merho: “Iedereen kan ziek worden, iedereen kan zijn pols breken en drie maanden buiten strijd zijn… Maar ik heb ondertussen wel geleerd dat het altijd dezelfde mensen zijn die hun deadlines niet halen -en die er ook altijd in slagen een ander excuus te verzinnen. Op het risico af om nu als een ouwe zeur te klinken, maar ik hoor bij de uitgeverij dat ze met oude knarren als wij, de mensen die de stiel geleerd hebben van Vandersteen en zijn generatiegenoten, nooit problemen hebben als het om het halen van deadlines gaat. Bij jonge tekenaars, zelfs debutanten, ligt dat anders.”

Charel Cambré: “Sommige mensen doen alsof ze bergen moeten verzetten, maar uiteindelijk moet je vooral zorgen dat je je werk goed indeelt, en je eigen agenda goed beheren. Dan lukt het wel.”

Merho: “Er zijn mensen die het er moeilijk mee hebben om, wanneer je gewoon thuis zit te werken, aan de slag te blijven. Je moet niet een halve dag lopen lummelen en boekjes zitten lezen, nee, je moet presteren alsof je een gewone job van negen tot vijf hebt, anders lukt het niet. Je moet voor jezelf ook doelen stellen: dat moet dán klaar zijn, en zien dat je die doelen ook haalt. Vandersteen had daar een heel mooie uitspraak over: ‘In de tijd die het kost om iets verkeerd te tekenen, kan je het net zo goed ineens juist tekenen.””

Je had het net over de ‘oude knarren’ van Standaard Uitgeverij. Die zijn zo ongeveer allemaal de 60 gepasseerd. Met je opvolging, ben je daar mee bezig?

Merho: “Of ik daar mee bezig ben? Ik lig daar wakker van. Voor het tekenwerk word ik momenteel bijgestaan door Kristof Fagard en Thomas Du Caju. Ik laat ze steeds vrijer, en ze mogen ook al steeds vaker een nevenpersonage vormgeven. Ik denk dat ik binnen een paar jaar het tekenwerk volledig uit handen zou kunnen geven, als ik dat zou willen. Het moeilijke punt zijn de scenario’s. Ik begin hoe langer hoe meer te beseffen dat het attractieve van de serie vooral in mijn manier van vertellen zit, en in de typische humor van de reeks. Ik werk er wel aan. Onlangs heeft een jonge kerel uit Merksem contact gezocht via de website, en me een synopsis van een verhaal bezorgd. Dat gebeurt wel eens vaker, en meestal kan ik er niks mee, maar dit was anders. Op dit moment ben ik zijn synopsis aan het uitwerken tot een scenario voor een ‘Kiekeboes’-verhaal, waarbij ik zijn idee combineer met iets waar ik ook al langer iets mee wou doen. Alleen: iemand die van een wit blad een verhaal kan verzinnen en uitwerken, ben ik nog niet tegengekomen.”

Mag ik zeggen dat jij, Charel, in de eerste plaats tekenaar bent, en jij, Rob, in de eerste plaats een schrijver, een verteller? Of is dat wat te simpel gesteld?

Merho: “Charel is een fantastisch tekentalent, maar hij is toch in de eerste plaats een stripauteur. Hij vertelt verhalen met tekst en beeld. Ik denk niet dat je het één los kan zien van het ander. Dat sprong mij voor het eerst in het oog toen ik het eerste album van ‘Jump’ las. Het waren eenvoudige verhalen, die goed in mekaar staken, voor een jong publiek. De dialogen zijn leuk, het vertelritme klopt, en als lezer vlieg je er doorheen. Het stropt nergens.”

Charel Cambré: “Het is al moeilijk genoeg om met een strip je brood te verdienen. Als je dan ook nog eens een scenarist moet betalen … Ik ga niet beweren dat het me gemakkelijk afgaat, ik blijf het moeilijk vinden. Wellicht ook omdat het dikwijls wat te snel moet gaan. Ik zou er soms beter eens voor gaan zitten, en er mijn tijd voor nemen. Maar ondertussen moet je natuurlijk wel doortekenen.”

Merho: “Dat heb ik in de loop der jaren geleerd. In de tijd dat ik alles nog zelf deed, verzon ik de verhalen vaak tussen de soep en de patatten. Dat moest allemaal bedacht worden, bijna tussendoor, terwijl er altijd wel iets dringenders te doen was. Ik zat ook altijd aan het volgende verhaal te schrijven, terwijl ik het vorige nog aan het uitwerken was. Daar zou ik het vandaag heel moeilijk mee hebben. Als een verhaal klaar is, wis ik het van mijn harde schijf, dan pas begin ik aan het volgende. Vroeger begon ik te freewheelen, en zag ik wel waar ik uitkwam. Op die manier ben ik toch eens een paar keer plat op mijn buik gegaan. Gaandeweg moest ik me dan in alle mogelijke bochten wringen. Sindsdien wil ik altijd op voorhand weten hoe het afloopt. Als ik op tweederde van mijn verhaal gekomen ben, begin ik van achter naar voor te werken. Dan schrijf ik eerst de slotscène, en de scène daarvoor. Die is meestal erg belangrijk, want daarin wordt het verhaal afgewikkeld. Als dat gebeurd is, zie ik hoeveel ruimte ik nog over heb. Afhankelijk van de plaats die ik nog heb, bepaal ik dan het ritme van dat tussenliggende stuk. Zo ben ik er ook gerust in dat ik het einde, de ontknoping, niet moet afhaspelen. Dus kort samengevat: eerst het einde, dan het begin.”

Zou jij ‘De Kiekeboes’ kunnen tekenen?

Charel Cambré: “Ik denk het niet. Het is echt een totaal andere manier van tekenen, die — denk ik — niet van nature in mijn hand zit. Weet je wat ook meespeelt bij het succes van ‘De Kiekeboes’? Je ziet dat Rob al jaren de regie strak in handen houdt. Hij levert al jaren — ook grafisch — heel consistent werk, en is daar heel bewust mee bezig. Na een paar albums had Rob zijn toon en stijl gevonden, en daar houdt hij zich sindsdien heel strak aan.”

Het volledige dubbelinterview met Merho en Cambré kan je lezen in Stripgids nr. 23, gratis mee te nemen in elke bibliotheek van de provincie Antwerpen.

In april stelt Charel Cambré tekeningen en schilderijen tentoon in de Sint-Gummaruskerk in Herenthout. De tentoonstelling is vrij toegankelijk van zondag 10 t.e.m. zondag 17 april 2011. Openingsuren: 14-21 uur (zaterdag), 10-12 uur en 14-20 uur (zondag), 17-20 uur (weekdagen).



De kop van Kiekeboe

Geen opmerkingen: