In een eerder arrest verklaarde de Raad van State zich nog onbevoegd omdat de wettelijke basis ontbrak. Minister Annelies Verlinden (CD&V) van Binnenlandse Zaken kroop daarop onmiddellijk in haar pen en goot de verplichting op 23 december in een koninklijk besluit. Ze voegde in artikel 22 § 1. van het koninklijk van 28 oktober 2021 onder meer toe dat - en wij citeren - “eenieder, vanaf de leeftijd van 6 jaar, is verplicht om de mond en de neus te bedekken met een mondmasker op de volgende plaatsen: 1° de binnenruimten van scholen en onderwijsinstellingen; 2° de binnenruimten van de buitenschoolse opvang voor kinderen uit het lager onderwijs.”
In arrest nr. 252.584 van 7 januari 2022 onderstreept de Raad van State nu dat “elke vordering op haar eigen merites moet worden onderzocht en dat de concrete uiteenzetting van de verzoeksters in deze zaak niet kon overtuigen waarom de gevraagde schorsing in hun geval bij uiterst dringende noodzakelijkheid geboden is.” Huh?!? De Raad stelt dat de ouders niet hebben aangetoond dat zij het nodige hebben gedaan om een vrijstelling van de mondmaskerplicht te krijgen voor hun kinderen. Zo’n vrijstelling is bijvoorbeeld mogelijk met een medisch attest.
Ook de wetenschappelijke stukken die de verzoekende partijen naar voren hadden geschoven om hun argumenten kracht bij te zetten, veegde de Raad van State van tafel. Die stukken bestonden uit onderzoek van Sciensano, de Risk Assessment Group (RAG) en de GEMS, waaruit blijkt dat kinderen het zorgsysteem niet belasten, omdat ze niet zwaar ziek worden én de overdracht van kinderen naar volwassenen is niet bewezen. Wel bewezen zijn de negatieve gevolgen van het dragen van een mondmasker, zowel op fysiek en psychologisch als op pedagogisch vlak. “Een tweede pijler waarop de klacht gebaseerd was, is dat de Belgische Grondwet, het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens en het Kinderrechtenverdrag van de VN duidelijk stellen dat pas wanneer alle maatregelen voor volwassenen zijn aangewend, kinderen maatregelen opgelegd mogen worden”, aldus nog Scheepers gisteren in Het Nieuwsblad.
Maar de Raad van State gaat dus niet mee in dat verhaal en heeft de vordering tot schorsing verworpen. De verzoekende partijen worden, elk voor de helft, verwezen in de kosten van de vordering tot schorsing bij uiterst dringende noodzakelijkheid, begroot op een rolrecht van 400 euro, een bijdrage van 22 euro en een rechtsplegingsvergoeding van 700 euro, die verschuldigd is aan de Belgische Staat.
Beeld Geert De Rycke
Geen opmerkingen:
Een reactie posten